Thy Catafalque – XII: A gyönyörű álmok ezután jönnek

Een katafalk is een verhoging waarop van oudsher de doodskist van een hooggeplaatst iemand wordt opgebaard. Een soort laatste manier om de letterlijke verhevenheid van de persoon in kwestie te benadrukken. In het geval van Thy Catafalque is het slechts gissen naar de connectie (als die er überhaupt al is) met dit voetstuk voor de doden. Wat we toch zeker kunnen stellen is dat de Hongaarse eenmansformatie – met een ongelofelijk aantal hulptroepen – ook een zekere verhevenheid toegekend mag worden. Niet door pretentie of zelfverheerlijking. Neen, deze muziek verheft zichzelf boven alles. Boven gitaarmuziek. Maar bovenal boven muzikale inperking of kadering. Misschien zelfs boven de dood. Dit is muziek voor de eeuwigheid. De albumtitel A gyönyörű álmok ezután jönnek laat zich volgens een zekere digitale vertaalinstantie losjes uitleggen als: ‘’De mooiste dromen moeten nog komen’’. Dat kan haast geen toeval zijn. Laat het grote genieten maar beginnen. De beste man staat ons al met zijn koffertje op te wachten om ons mee op reis te nemen.

Voordat we kunnen genieten, is het noodzakelijk om de cijfermatigheden te behandelen. Een wiskundige zou er spontaan een orgasme van krijgen. Allereerst gaat er aan de titel van het album niet voor niks de Romeinse notatie van het cijfer twaalf vooraf. Dit is namelijk het – tromgeroffel alstublieft – twaalfde album van multi-instrumentalist, bezieler en meesterbrein Tamás Katai. Sinds de oprichting in 1998 wordt er gemiddeld dus net iets minder dan één keer per twee jaar een album uitgebracht. Als rode draad in de discografie van Thy Catafalque worden hier telkens de benodigde hulptroepen voor ingeroepen. Ditmaal vinden we niks minder dan zevenentwintig (!!) gastartiesten die een bijdrage leveren op het album. Dat betreft in een groot aantal gevallen een vocale bijdrage (onder andere van bekenden Martina Veronika Horváth en Gábor Dudás), maar ook diverse instrumentale toevoegingen worden geleverd.  Zo vinden we naast ordinaire gitaren ook een oed, bouzouki, baglamas, viool, elektrische cello, contrabas, Franse hoorn, althobo, clarinet, trompet, flügelhorn, trombone en saxofoon. Alsof dat al niet genoeg is, werden al deze fantastische instrumenten en stembanden ook nog eens opgenomen in twaalf verschillende landen en vier verschillende werelddelen.

Al deze pracht en praal start met Piros Kocsi, Fekete Éj. In tegenstelling tot de opener op voorganger Alföld (jeetje wat is A csend hegyei een klapper van jewelste) krijgen we een folky, gitaargedreven oorwurm. De kracht van het nummer zit hem in de leidende melodie, die zowel in de zang- als gitaarlijnen de kop opsteekt. De serene zang van Martina Veronika Horváth en warme vocalen van oudgediende Attila Bakos geven het geheel een nostalgisch gevoel. Halverwege krijgen we dan toch een stel lekker riffs om de oren. Als met de melodie ook de vocalen van Horváth terugkeren is de cirkel rond. We blijven met Mindenevo kortstondig in de folklore met de bouzouki van Edu Giró. Het duurt ditmaal echter niet al te lang voordat het nummer overgaat in een ruige blackened passage vol met stevige riffs. Dit is echter niet de enige zijstraat die wordt genomen. Zo bevinden we ons achtereenvolgens in occulte doomsferen, jaren ’90 Noorse melodische black en door strijkers gedragen loungemuziek. Te gek voor woorden? Normaal gesproken wel, maar er is één man die dit voor elkaar kan krijgen.

We zitten er lekker in, want met Vasgyár en ook Vilagnak Vilaga krijgen we wederom stevige riffs en dito vocalen voor (of vanachter?) de kiezen. Eerstgenoemde wordt ingeleid door intrigerende Hongaarse narratieve vocalen, waarna het tempo flink wordt opgeschroefd. Zware riffs en agressieve screams worden vergezeld door zeer herkenbaar gitaarspel. Richting het einde van het nummer worden progressievere wateren opgezocht en is er vrij spel voor elektronisch eclecticisme, dat daarmee doet denken aan het magistrale Móló van het album Vadak. Het laatstgenoemde nummer uit de eerste zin van deze alinea bevindt zich maar weer eens in een spagaat tussen diverse stijlen. Zo hint de eerste helft sterk op blackened death in de stijl van Behemoth, terwijl het refrein met doedelzaktonen een hoog folkgehalte met zich meebrengt. Spacy elektronica leidt echter een passage met rustig rockende gitaren en zeer verslavende melodielijnen in. Een uiterst sterk eerste deel van het album!

Die rustige afdronk van het voorgaande nummer blijkt een opmaat van een vrediger middendeel met veel folkinvloeden. Zo wordt Nyárfa, Nyírfa gedragen door de innemende vocalen van Gábor Dudás. Op Lydiához wordt de zanger vergezeld door de bouzouki en zangeres Martina Veronika Horváth. Een ingetogen nummer, waar de schoonheid in de simpele melodie, maar bovenal de samenzang door de twee vocalisten te vinden is. De zomerse sferen van de bouzouki worden verder doorgezet in het swingende, door blazers ondersteunde Vakond. Nog maar een keer de voetjes van de vloer.

Na al die vrolijkheid zijn we wel toe aan een zwaarder tegenwicht. Dat vinden we gelukkig in Kodkiraly. Een duistere introductie brengt het nummer verder in zweverige atmosferen met serene vrouwenzang. De donkere ondertoon blijft aanwezig, maar lijkt niet door te komen. Hiervoor moeten we (eigenlijk net te lang) wachten tot ruim halverwege het nummer. Langzaam zwellen de gitaren aan om tot uitbarsting te komen tot één van de zwaarste (en meest bevredigende) passages van het album met broeiende atmosferische death-doom in Finse stijl van Kaunis Kuolematon. Het opvolgende Aláhullás kent een zware basis met screams en schurende gitaren. Het is echter de meanderende melodie die ook hier de aandacht weet op te eisen. Dit gaat in het kwadraat op voor A gyönyörü álmok ezután jönnek. De combinatie tussen progressieve rock, opzwepende elektronica en de hypnotiserende vocalen van andermaal Gábor Dudás werkt waanzinnig lekker. Dat zou een geweldige afsluiter geweest zijn, ware het niet dat de Omega-cover Babylon nog voor een extra feestelijke Hongaarse uitsmijter zorgt.

Jongens en meisjes, Tamás Kátai flikt het weer hoor! Deze nummer XII is wederom een zeer bonte verzameling van hoogstaande muziek geworden. Het avantgardistische karakter is ook nu zeker weer aanwezig, al worden de extremen daarin wat minder opgezocht dan bijvoorbeeld op voorgangers Vadak of Naiv. Daarentegen kennen de nummers een meer gerichte aanpak en is er meer oog voor pakkende melodie. Dit draagt in zekere zin bij aan de hitgevoeligheid van enkele bijdrages, die zondermeer aanzetten tot een Hongaars volksfeest. Het donker wordt echter goed vertegenwoordigd door stevige passages en ander zwaar geweld. Thy Catafalque neemt de luisteraar maar weer eens mee op een reis langs onverwachte plaatsen.

Score:

86/100

Label:

Season of Mist, 2024

Tracklisting:

  1. Piros Kocsi, Fekete Éj
  2. Mindenevö
  3. Vasgyár
  4. Világnak Világa
  5. Nyárfa, Nyírfa
  6. Lydiához
  7. Vakond
  8. Ködkiraly
  9. Aláhullás
  10. A gyönyörü álmok ezután jönnek
  11. Babylon

Line-up:

  • Tamás Kátai – Gitaar, basgitaar, zang, keyboards, programmering

Links: