Popiół – Zabobony

Soms gebeurt het dat onze redactie nog eens een oud plaatje in de post vindt. In dit geval een album van de Poolse pagan blackmetalband Popiół, dat al dateert van februari 2019. Je kan de relevantie van een recensie een jaar na dato uiteraard in vraag stellen, maar dit uitzonderlijke album willen we u echt niet onthouden. Aangezien het om een debuut gaat, wist ik niet op voorhand wat ik precies moest verwachten, maar daar de nieuwe drummer van Blaze of Perdition deel uitmaakt van het viertal dat dit plaatje heeft ingespeeld (ondertussen is de heer DQ wel al weer vervangen), was ik toch wel benieuwd. Het is absoluut één van de meest bijzondere albums geworden die ik tot nu toe heb mogen recenseren in mijn eerste jaar bij Zware Metalen. Want inderdaad: ook mijn debuut maakte ik in februari 2019. En Zabobony is ook nog eens een album met een verhaal.

Thy Worshiper. Ik kan deze bespreking van het debuut van Popiół echt niet beginnen zonder het eerst even over deze Poolse black-/death-/folk-/we-doen-gewoon-waar-we-zelf-zin-in-hebben-en-laten-ons-niet-in-een-hokje-duwen-formatie te hebben. Popiół en Thy Worshiper zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. En Zabobony is evengoed een Thy Worshiper album als dat het het eerste album van Popiół is. Popiół is echter meer dan zomaar een zijproject van een lid (vocalist/gitarist MAG) en drie ex-leden (bassist Kubov, gitarist Bard en drummer DQ) van Thy Worshiper. Het is ook geen vervolg op Thy Worshiper, want die band is nog steeds heel actief, maar eerder een stap terug in de tijd…

Thy Worshiper zag het levenslicht in 1993 en bracht zijn debuut Popiół (Introibo ad Altare Dei) uit in 1996. Hoewel er al heel wat materiaal was geschreven voor een tweede album dat uitgebracht zou worden in 1998, besloot de band het voor gezien te houden vooraleer dat tweede album een feit was. In 2005 kwam Thy Worshiper echter toch terug met Signum, waarna de band zijn eigen pad volgde. Het materiaal voor de opvolger van Popiół (Introibo ad Altare Dei) bleef onaangeroerd liggen en werd niet meer gebruikt…

… tot in 2017, wanneer enkele (ex-)leden van Thy Worshiper besloten om de draad van twintig jaar geleden weer op te pikken en dat oude materiaal uiteindelijk toch nieuw leven in te blazen. Om de continuïteit met dat oudere werk wat te behouden kozen ze de titel van voorganger Popiół als bandnaam.

Toch eindigt de gelijkenis tussen deze twee albums hier. Het debuut van Thy Worshiper is namelijk absoluut niet te vergelijken met Zabobony. Popiół (Introibo ad Altare Dei) is namelijk een heel rustig album dat veel rijker is aan folk en pagan invloeden, in die mate zelfs dat de metal soms ver te zoeken is. Dankzij de nogal vlakke productie mist Popiół (Introibo ad Altare Dei) ook wat pit en diepgang, terwijl Zabobony net zeer vol en krachtig klinkt. Volgens de band (Popiół) was het openingsnummer Wybiło effectief bedoeld als opener van het tweede album. Vreemd, want de verschillen tussen beide albums in termen van sfeer en instrumentatie zijn groot. We weten uiteraard niet hoe het oude materiaal precies zou hebben geklonken in 1998, maar het valt dus wel op dat Zabobony, zoals het nu is ingespeeld en uitgebracht, muzikaal een stuk dichter aanleunt bij het laatste Thy Worshiper-album Klechdy uit 2016 dan bij het debuutalbum uit 1996. Wat niet wil zeggen dat beide albums volledig gelijkaardig klinken. Nee, Popiół is toch nog anders dan Thy Worshiper. Klechdy blijft bijvoorbeeld vooral een pagan/folkmetalplaat met heel wat rustige en akoestische passages, doordrenkt met allerlei vreemde en onverwachte invloeden. Popiół is daarentegen compacter en donkerder, al zijn die pagan/folkelementen niet verdwenen. Je zou kunnen stellen dat als je alle duistere energie uit een album als Klechdy zou samenbundelen, je daarmee Zabobony zou kunnen samenstellen, een op alle vlakken massiever en meer obscuur album.

Wat dan weer wel is gebleven, is het non-conformistische karakter van de muziek. Je hoort hier heel wat naar metalnormen atypische songstructuren en vreemde capriolen zowel in het gebruik van de instrumenten (veel akoestisch werk bijvoorbeeld) als van de stem (clean, gesproken, grom…). En net dàt, in combinatie met dat krachtige en duistere geluid, maakt van Zabobony een bijzonder interessant album waar ik na ontelbare luisterbeurten nog steeds elke keer iets nieuws in hoor. Wie dus even van het platgetreden pad wil afwijken en buiten de comfortzone durft te gaan, zal hier zeker iets van zijn gading vinden.

Zoals dus blijkbaar al in 1998 de bedoeling was, opent Zabobony (“Bijgeloof”) met Wybiło (“Gebroken” of “Neergeslagen”). Hierin valt voor het eerst het contrast op tussen de pagan/folkelementen (zoals het zeer melodisch en vaak akoestisch gitaarwerk en bezwerende zang) en de atmosferische blackmetaluitbarstingen met monsterlijk rauwe uitroepen. Ondertussen heeft u ook al gehoord dat MAG en Kubov, de beide zangers van de groep, in het Pools zingen. Dat geeft het album een nog wat meer uitgesproken mystiek karakter vind ik persoonlijk. Het gesproken woord op het einde, ondersteund door akoestische gitaar, doet me aan wat ouder Moonspell-werk denken, ondanks de evidente geografische afstand.

Meestal wanneer ik Zabobony in mijn CD-speler schuif, spring ik spontaan naar nummertje twee: Gdy słońce zgaśnie (“Wanneer de zon ondergaat”). Die vroege inzet van voortrazende atmosferische black met die bezwerende samenzang daarbovenop is zo beklijvend dat ik het er een beetje koud van krijg. De “cleane” zang is absoluut niet verfijnd of zuiver, maar dat past op een vreemde manier perfect bij de sfeer die hier wordt neergezet. We krijgen nóg een typisch element van Zabobony te horen en dat is de heel zware, trillende basgitaar van Kubov. Dit instrument speelt een prominente rol op Zabobony en ontwikkelt zich regelmatig tot een heuse krachtpatser waar de vreemdste geluiden uit voortkomen (ik hoor zelfs Tool even voorbijkomen, u ook?). Popiół ontketent hier al zijn duivels (ook vocaal) en het nummer is dan ook zo duister als de nacht, terwijl het wel nog steeds uitgesproken melodisch blijft. Dit is blackmetalkunst. Echt enorm verfrissend om eens een totaal andere aanpak van het genre te horen. Als een soort muzikale eb en vloed wervelt Gdy słońce zgaśnie tussen de verschillende segmenten: van snel naar traag, van fel naar zacht enzovoort.

Na het griezelige en overduidelijk nocturnale Wilcze Jagody (“Nachtschade”) zijn we aanbeland bij Ojcze nienasz (“Er is geen vader”) dat bij momenten heel uptempo en quasi dansbaar is, maar even later metamorfoseert naar slepende Mgła-achtige atmosferische black met veel melodie en smekende uitroepen.

Meestal wanneer ik Zabobony in mijn CD-speler schuif, spring ik na nummertje twee spontaan naar nummertje vijf. Daar vind ik namelijk het onbetwiste hoogtepunt van Zabobony, het in onze taal wat grappig klinkende Chmury, wat “Wolken” betekent. Alle ingrediënten die we tot nu toe voorgeschoteld hebben gekregen worden hier samengebundeld tot een subliem synthesenummer. Het hoogtepunt hier is toch een plotse versnelling gevolgd door beukende basgitaaraanslagen, die (naar ik vermoed) de laatste slagen van het kloppende hart van de lucht (ik weet dat dit bizar klinkt, maar of Google Translate kan geen Pools vertalen, of de teksten zijn nogal poëtisch…) voorstellen. Chmury heeft alles om fans van Mgła en Blaze of Perdition blij te maken. Chmury is soms intiem, soms razend, soms abrupt. Maar vooral heerlijk meeslepend!

Na al dat geweld is er even tijd voor een cool-downmomentje. Het rustige intermezzo A Kysz (“Verdwijn!”) met zijn onzuivere, wat klaaglijke cleane zang en trage, gestage tempo wiegt je zowaar in slaap. Ook op Umarli (“Dood”) heerst aanvankelijk de serene rust van de overledenen, maar al snel schakelt het nummer een versnelling hoger wanneer de dood zelve je te pakken krijgt. Toch is dit een overwegend ingetogen nummer, waar wel heel wat emotie in vervat zit. Een verhaal op zichzelf eigenlijk, maar dat lukt wel zonder problemen op ongeveer negen minuten natuurlijk. Ook afsluiter Czerń (“Zwart”) is een nummer van meer dan acht minuten. En opnieuw is het grotendeels ingetogen maar straalt het heel wat emotie uit, wat hier vooral te danken is aan de bijzonder intense zang.

“A zimą czerń wybiło.” “En in de winter werd alles zwart” (vrij vertaald)

Ik vind het echt jammer dat ik Zabobony niet vroeger heb leren kennen, want dit klein donker meesterwerkje hoorde toch wel thuis in de jaarlijst van elke liefhebber van minder traditionele extreme metal. Het is in se een amalgaam van black metal met pagan- en folkinvloeden, maar doorspekt met eigenzinnige denkbeelden en gedurfde keuzes. Toch is het op geen enkel moment extravagant of experimenteel te noemen. De gemaakte keuzes hebben enkel als doel om het verhaal en zijn emoties optimaal naar voor te brengen: ze passen perfect in de muziek en het geheel komt dan ook heel natuurlijk over. Als ik het ergens mee moet vergelijken dan zou dat met Narrenwind zijn: nog zo’n Poolse band die lak heeft aan gevestigde principes.

Chmury is mijn luistertip en vat het album perfect samen. Geniet ervan!

Score:

88/100

Label:

Godz ov War Productions, 2019

Tracklisting:

  1. Wybiło
  2. Gdy Słońce Zgaśnie
  3. Wilcze Jagody
  4. Ojcze Nienasz
  5. Chmury
  6. A Kysz
  7. Umarli
  8. Czerń

Line-up:

  • MAG – Stem, Gitaar
  • Kubov – Basgitaar, Stem
  • Bard – Gitaar
  • DQ – Drums

Links: