Hellmond Open Air: knappe tijdmachine maakt de jaren ’90 nu, magistraal Life Of Agony sluit de (tijd)poort

In een overvolle kalender hebben Loud Noise en de Cacaofabriek de durf om nog maar eens een zwaar festival in het leven te roepen. Voor de naam hoefde men niet ver te zoeken: gewoon een letter l aan de plaatsnaam toevoegen en ‘Bob’s your uncle’.

Vooralsnog zijn er overigens, als wel vaker deze festivalzomer, geen helse temperaturen te verwachten vandaag. Onderweg horen we nog dat het nabij en op dezelfde dag georganiseerde Bospop alle parkeerplaatsen dicht heeft gegooid vanwege hevige regenval. Geen probleem voor de organisatie van Hellmond Open Air want in de nabije omgeving van het festivalterrein is voldoende verharde parkeergelegenheid terwijl ook het station op loopafstand is (compliment voor de bereikbaarheid alvast). Ook muzikaal is het vandaag niet erg uit het vagevuur. Het thema is eerder ‘party’ en dan wel ‘like it’s 1993!’. En zo voelt het bij binnenkomst ook meteen. Een goed ingericht, niet al te groot terrein met een idem podium dat qua formaat wat aan Dynamo Open Air van begin de jaren ’90 doet denken. Zelfs de prijs doet ouderwets sympathiek aan. Natuurlijk zijn de dagen van een paar piek in een emmer gooien voorbij, maar – om maar een vergelijking te trekken – de prijs die je eind dit jaar betaalt om de hoofdact van vandaag te zien (toegegeven, een bijzondere show) is anderhalf keer de prijs voor het hele festival vandaag! Toch leek de wel zeer gevarieerde line-up me op voorhand een risico voor de bezoekersaantallen, maar dat (b)lijkt enorm mee te vallen. En ach, het is nog niet zo extreem als die keer dat Extreme ergens tussen Obituary en Morbid Angel op Dynamo Open Air More Than Words stond te spelen. Excuses, we worden nostalgisch en dat zal in de loop van dit verslag vast nog een aantal keer gebeuren. De foto’s zijn van onze nieuwe aanwinst Indy van Oort.

 

Fatburger (12:30- 13:10)

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de naam van de eerste band – Fatburger – me niet direct bekend voorkomt. Dat blijkt niet heel gek, want bij de eerste noten Black Sabbath blijkt er sprake van een coverband en in dat circuit zit ik toch wat minder. De groep uit de nabije omgeving van de festivallocatie heeft toch al 35 jaar op de teller en dat is wel te zien en te horen. Strak in pak werkt de zanger zich aanvankelijk met wat luie tongval door de eerste klassieker, kennelijk met Ozzy in zijn latere jaren voor ogen. In een lekker zware versie van Would? van Alice In Chains overtuigen man en band toch meer. Als om de breedte van het repertoire aan te geven volgt een vlammende en goed gesmaakte uitvoering van Ace Of Spades. Het is zo in de vroegte nog redelijk rustig op het terrein maar menig aanwezige kan zich prima vinden in de muziek, zo blijkt uit het applaus en licht meegezongen refreinen. Het is mooi om Psycho Killer van Talking Heads eens in de zware versie van Fatburger te horen. Zo blijkt maar weer: een echt goede song kan in elk genre gebracht worden. Metallica’s Seek And Destroy wordt dan weer in een stonerversie gebracht, terwijl de locatie beetje bij beetje voller loopt en oude vrienden elkaar hartelijk begroeten. En zo blijkt de keuze van de organisatie om te starten met Fatburger gewoon prima.

Vengeance (13:40-14:20)

Dan naar het echte – niet lullig bedoeld – werk met Vengeance. Die band zagen we voor het eerst in Den Haag op het toen grootste gratis festival van Europa (en de wereld?): Parkpop. Daar hielden frontman Leon Goewie en de zijnen (waaronder Arjen Lucassen, u kent hem wel) enige tienduizenden in hun greep met swingende hardrock en grappen. De slogan “Do you hate hardrock, guess you have never seen … Vengeance” – vandaag ook weer te zien op menig shirt en hoodie – maakte men dan ook meer dan waar.

Vandaag mag Goewie met een volledig andere band vroeg aan de bak. Net na half twee begint het feestje en een feestje van (h)erkenning wordt het! Al direct bij aanvang van Take It Or Leave It, de titeltrack van het derde album uit 1987, is het duidelijk: de stem is gebleven! Misschien zit Leon nog wat schel in het geluid, maar hij glijdt gemakkelijk van noot naar frivole noot met de kracht van een twintiger, terwijl de band speelt met de metalen attack van een roedel jonge honden. We’ll take it! Het applaus is terecht stevig. Dan verder met een “nieuwere” track. Planet Zilch komt van de laatste plaat met Lucassen uit 1997 en kent een zware riff en verslavende brug. Eerlijk gezegd heb ik nooit gedacht die song ooit live te horen, dus ik prijs me gelukkig, ook vanwege de kwaliteit van de achtergrondvocalen en het toch wel virtuoze gitaarspel. Nadat Goewie het publiek een aantal riffs laat meezingen als ware hij Freddie Mercury, is het tijd voor een serieuze noot, wanneer hij verteld dat hij drie jaar geleden bijna dood was door drugs en alcohol: “Daar ben ik vanaf en daarom sta ik hier”. Mooie kwetsbare opstelling.

Take Me To The Limit brengt de baldadigheid vervolgens direct terug. De zanger maakt een dolletje met de bassist die onderwijl zijn vingers even in de knoop legt op de hals van zijn bas om stiekem een lekker thema achter de gitaren te leggen. Die antwoorden met een fraaie twinsolo. Dan wordt nog even stilgestaan bij “iemand die hiervandaan komt en dichtbij is maar ook daarboven en dat doet nog steeds pijn”: gitarist Jan Somers. Op de mooie intro die volgt drijft het gevoel van gemis nog even verder waarna het publiek wordt opgetild door de stuwende hoofdriff van Dreamworld die lekker zwaar over het veld rolt. Later in de set volgt dan een van de meest legendarische riffs uit de Nederlandse hardrockgeschiedenis. Die van Rock ’n Roll Shower. De gitarist doet nog even alsof hij hem vergeten is, maar dat is alleen maar om het thema van (het zeer gemiste) VARA’s Vuurwerk nog eens extra in de verf te zetten. En het weer doet gewoon mee want die ‘shower’ krijgen we juist op dit moment. Het zal overigens een van de weinige buitjes van vandaag blijken te zijn. Gelijk maar door met dat andere ijzersterke gitaarthema: dat van Arabia. Leon lijkt inmiddels een klein beetje door zijn adem heen te zitten, maar dat mag de pret niet drukken. In een paar woorden: sterke band, sterk optreden! Zeker even gaan checken als ze bij jou in de buurt spelen als je van hardrock houdt, en zelfs als je het haat!

Pro-Pain (14:50-15:35)

Een andere goede keuze van de organisatie is om de muziek tussen de optredens op een behoorlijk geluidsniveau uit de boxen te laten komen. Door de jaren heen is menigeen mogelijk wat verwend geraakt door festivals met verschillende podia waarop bands aansluitend aan elkaar spelen. Vandaag is er één podium en wordt er tussen de optredens steevast een half uur omgebouwd, maar dat is met de prima muziek die gedraaid wordt heel goed vol te houden. De overgang tussen hardrock en hardcore is er nogal een en daarom worden we alvast opgewarmd met nummers van bands als Hatebreed en Biohazard, want straks is de beurt aan NYHC-legende Pro-Pain.

Bij die band gaan de gedachten voor altijd terug naar die avond dat het Leidse LVC (rust in vrede) per ongeluk twee tours had geboekt voor dezelfde avond. Oplossing: de punktour mocht de avond openen – en de vroeg gekomen hardcorefans die tevoren niet waren geïnformeerd wegzetten als dom – en de hardcore-/metaltour van Pro-Pain speelde daarna. Nu 30 jaar later begint Pro-Pain ongeveer om dezelfde tijd, maar dan in de middag.

Waar de band eerder wel eens opkwam onder een knaller van André Hazes, is nu gekozen voor Innocence And Wrath van Celtic Frost als introtape. Niet geheel gek want de muziek van die band heeft eenzelfde primair en urgent oergevoel als die van Pro-Pain. Wanneer de band overneemt, overheersen de snare en de knetterende bas het geluid. Daarmee vrezen we even voor hetzelfde scenario als op Graspop Metal Meeting een aantal jaren geleden toen het geluid het hele optreden matig bleef. Maar kijk, de drums en bas waren kennelijk alleen een ‘marker’ en de gitaren worden er steeds meer naartoe geschoven. Het genieten van de New Yorkse agressie kan beginnen. Over beginnen gesproken, de band is inmiddels alweer aan het derde nummer en we zijn nog geen vijf minuten onderweg. Geen lange breaks, zelfs geen korte, maar noest doorbeuken van song naar song, waarbij opvalt dat zanger en bandleider Gary Meskil zowel in uiterlijk als in stemgeluid op dertig jaar tijd weinig veranderd is. Dat doet ie goed!

Stand Tall dus en met de lekkere treincadans van die track is de eerste pit van de dag een feit. Met Unamerican (hoewel van latere datum) wordt het toch echt 1993 met – aangevuurd door Gary – een springende massa voor het podium. Tegelijkertijd weigert Pro-Pain al te zeer te verzanden in een nostalgietrip want de band put ook stevig uit de (wat) latere albums. De verbetenheid wordt steeds verder opgevoerd, de mondhoeken gaan steeds verder naar beneden, maar wel blijven steeds die groove en fijne breakdowns. Geen excuses dan ook bij Deathwish: iedereen moet de pit in, aldus Gary. En zo is Pro-Pain een doordenderende dieseltrein die alles op zijn weg meesleurt. Al helemaal met favorieten In For The Kill en Make War (Not Love). Meskil kondigt nog even aan dat de band in november terugkomt “godverdomme!” en ik constateer tweeduizend stappen erbij op de stappenteller (misschien zouden het er drieduizend geweest zijn als er meer nummers van de eerste twee platen langs waren gekomen, maar dat is muggenziften).

Dio (The Memorial Concert) (16:05-16:50)

Na de nodige heavy metal uit de boxen zien we een aantal bekende gezichten op het podium. Want qua eerbetoon kan dit tellen hoor. Ik herken Within Temptation-gitarist Ruud Jolie (de laatste keer dat ik hem zag was op het hoofdpodium van Graspop Metal Meeting), VUUR-bassist Johan van Stratum en John Jaycee Cuijpers (o.a. Ayreon), maar de rest van de bezetting doet daar zeker niet voor onder. Op het eerste gezicht moet de kar natuurlijk vooral worden getrokken door Cuijpers: ga er maar aanstaan om (een van) de grootste stem(men) uit de rock en metal ooit eer aan te doen. Die van de hevig betreurde Ronnie James Dio. Mooi dat deze heren en dame, ook zangeres Lisette van den Berg (Scarlet Stories) is van de partij, met hun drukke werkzaamheden een dergelijk project willen brengen (de grap bij de introductie van de band over de WW nemen we maar niet serieus).

Het zonnetje komt inmiddels door maar dat had natuurlijk een regenboog moeten zijn. Want begonnen wordt met Kill The King waarin Cuijpers laat horen over stalen stembanden te beschikken die hij minimaal zo goed verzorgd heeft als de grote kleine man zelf. Als je het oeuvre van Ronnie James Dio brengt is er natuurlijk ook muzikaal genoeg om je in vast te bijten zoals het toetsen- en gitaarduel dat zo’n belangrijk bestanddeel van deze song is. Ook daarin houdt de band zich – naar het lijkt gemakkelijk – staande. Jolie lijkt zelfs te genieten van de uitdaging. Het geheel komt lekker fris over de weide, maar klinkt (in mijn oren) ook wat bombastischer en/of meer metal – en daarmee minder bluesy en ruimtelijk – dan Rainbow zelf. Goed, het zijn, ook in geluidskwaliteit, de jaren ’70 ook niet meer natuurlijk. Na Neon Knights van Black Sabbath, mag Cuijpers diepte en emotie brengen in Don’t Talk To Strangers van RJD’s eigen band. Jolie legt de toch niet minne solo toch wel heel makkelijk neer. Lisette zingt vervolgens het “In the misty morning”-intro van Children Of The Sea. Een prettige afwisseling, ook omdat de verleiding te vergelijken met het origineel dan minder wordt. Wanneer Cuijpers inzet overtuigt ook hij echter gelijk weer, terwijl het bluesy middenstuk raakt.

Het is echter vooral met de überstevige versie van Heaven And Hell dat de band indruk maakt dankzij een zwaar metalen geluid en met de toegevoegde zanglijnen van Lisette. Het is ook haar stem die in Stargazer ademruimte geeft in het scheuren trekkende geweld van Cuijpers. Met een kort “Long live RJD” neemt de band afscheid na een onderhoudend en knap optreden waarbij kippenvel op de loer lag, maar er net niet kwam. Dat is uiteraard puur persoonlijk, want ik kan me ook voorstellen dat een ware Dio-fan tot tranen geroerd is.

Dog Eat Dog (17:20-18:10)

Als dat zo is dan, dan heeft Dog Eat Dog daar vast een oplossing voor! 29 jaar geleden sierde zanger John Connor – al surfend op een echte plank over het publiek van Dynamo Open Air – de voorpagina van Aardschok. Feest dus! Toen en nu weer. Men speelt vooral songs van debuut en dat is fijn want na die plaat had de band, onder andere na het vertrek van Dan Nastasi (ook Mucky Pup, hij speelde trouwens ook op de eerder genoemde LVC-avond), moeite om urgent te blijven. Toen we de band kort daarna op Pinkpop zagen (dat in die jaren wel vaker achter de Dynamo-feiten aanliep) was net het tweede album uit en dat was toch een stuk minder sterk.

Terug naar het nu: ook het schema heeft de organisatie strak in handen. Om 17.19 uur wordt de roadie gevraagd hoe lang hij eigenlijk nog nodig heeft om de microfoon te checken met de mededeling dat hij het direct aan de man die de bands aankondigt moet zeggen wanneer hij klaar is. Dat blijkt vrijwel direct te zijn zodat het feest los kan. Connor komt op in een shirt van het Nederlands elftal. Dat is mooi, maar het was natuurlijk nog mooier geweest als een paar dagen eerder de Engelsen hadden meegewerkt.

De hardcorefitness begint met If These Are Good Times, de opener van All Boro Kings, waarin de fanatieke hardcorebrul van bassist Dave Neabore een mooi weerwoord geeft aan de raps van Connor. Die laatste schaamt zich geenszins voor zijn wortels: “We zijn Dog Eat Dog en we komen uit de jaren negentig. Ik hoor dat dit een beetje een ninetiesfeestje is. Dus dat komt goed uit!”. Ook Think komt van het illustere debuut en om me heen zie ik toch vooral glimlachen terwijl de eerste crowdsurfers zich melden. De inmiddels flink schijnende zon duwt de energie alleen maar verder omhoog.

Isms, een van de meer beklijvende tracks van het tweede album, wordt opgedragen aan de aanwezige dames. Het geluid zit goed en de gitaar is lekker hoorbaar over de hiphopbeats. Voor het podium is het nu één dansende weide. De beveiliging kan nu echt aan het werk en doet dat goed en met goede bedoelingen. Het valt ook Connor op, die de security later nog zal bedanken. Gitarist Roger Haemmerli roept zonder microfoon naar het publiek of we klaar zijn. Jazeker, want bij Pull My Finger wordt de pit groter en groter. Na de break zet Haemmerli zijn riff zonder distortion te snel in zodat John zijn zanglijn met een slok water in de mond moet aanvatten. De lach die daarna volgt tekent de sfeer in de band en op het veld.

Met een hardgrondig “Jump like its 1994!” wordt Who’s the King? ingezet. Welnu, op dit moment Dog Eat Dog (even opzij WA!) want ook de mensen hoger op de heuvel staan nu te springen. Het brengt een gelukzalige lach op het gezicht van Neabore die er de komende maanden niet vanaf zal gaan. Omdat 13 juli de verjaardag van zowel John Connor als de geluidsman is, zingt het publiek hen nog even toe. Ik ben echter weer volledig bij de les bij In The Doghouse, weer zo’n jaren ’90 amalgaam van hiphop en rock die naar moderne maatstaven misschien niet meer zou moeten werken, maar gewoon onverminderd feest blijft. Daarom zijn we ook helemaal mee met Connor wanneer hij voorstelt het dertigjarig jubileum van het legendarische Dynamo Open Air 1995 volgend jaar in Hel(l)mond te vieren. Naar het einde van de set toe staat de band nog even met liefde stil bij de in 2021 overleden (oud-)gitarist Sean Kilkenny. En ook aan de door kanker getroffen Lou Koller wordt gedacht door, hoewel niet gerepeteerd, een song van zijn band Sick Of It All te coveren: elk beetje energie en elk beetje geld helpt. De emotie spat ervan af. Soms is deugen ook gewoon goed. Met de hit No Fronts wordt de wedstrijd definitief in het slot gegooid. Dog Eat Dog overtuigt van begin tot eind.

Destruction (18:40-19:40)

Na het afzeggen van Metal Church heeft Loud Noise doortastend gehandeld en direct het altijd leverende Duitse thrashkanon Destruction vastgelegd. Twee jaar geleden was de band rond Schmier goed op Graspop Metal Meeting en dat zijn ze vandaag weer. Daar vertrouw ik, alleen al gelet op de berg ervaring, zonder meer op. Destruction is ook de eerste (en naar zal blijken de enige) band die aan enige vorm van podiumaankleding doet. Met een mooie “backdrop” met de bij de band zo passende tekeningen – dit keer van een ingeslagen schedel met Terminator-oog – wordt het optreden ook visueel kracht bijgezet.

Die ervaring en aankleding betekenen overigens niet dat het om 18:40 uur vol staat voor het podium. Het is overduidelijk etenstijd. Maar ook tijd voor een beetje thrash natuurlijk want dat hadden we nog niet gehad. De sterke Teutoonse thrash van Curse The Gods klinkt met name in de drums wat organischer dan op Graspop. Daar kwam de muziek bijna als een Andy Sneap-productie uit de boxen. Maar dit ruwere geluid past met name de oudere nummers natuurlijk ook goed! De drummer gaat er direct op hoge snelheid vandoor en jaagt de gitaristen op om hun vingers nog sneller over de halzen te laten gaan in scherpe solo’s, karakteristiek voor de meer ondoorgrondelijke variant van het genre. Terwijl Schmier zijn korzelige stem afwisselt met korte hoge uithalen laat een pit nog even op zich wachten. Met Invincible Force zijn we echt los met bizarre, onverwachte versnellingen waar je nog dat schurende en ontdekkende uit de begintijd van thrash hoort. En het werkt! Ook in Nailed To The Cross trekt Destruction flink van leer. Het nodigt een van de aanwezigen gek genoeg uit om een klompendans te gaan doen. Dat gebeurt dan wel in de pit, die inmiddels volledig open is voor zaken.

Na een kort “Nice new fucking festival” verlaten we deze eeuw weer voor de eerste gitaarriff die Destruction ooit schreef, die van Mad Butcher. Dat kan zijn, maar het is vooral de drummer die al zijn demonen loslaat in een straf en commanderend tempo. Zozeer dat er voortdurend aan zijn drums gesleuteld wordt om ze niet uiteen te laten vallen. Bij Life Without Sense lukt dat niet langer en geeft een bekken het op, maar ook daar slaat men zich bewonderenswaardig doorheen. Een dreigende tape kondigt de totale vernietiging aan en Schmier en consoorten gaan gewoon verder met hun sonische slooptocht. Een John de Wolf-pruik – ten minste dat hoop ik toch, hij liep er later mee in zijn handen – duikt op in de pit bij No Kings No Masters terwijl er ook muzikaal genoeg te genieten is in de slimme structuur en de melodieën in de solo’s en zanglijnen. Bij een nieuwe terugkeer naar 1985 (Deathtrap) vallen de snelle rechterhanden van de gitaristen op die net steeds twee strokes meer lijken te maken dan mogelijk. Hoe dan ook, de dansschoentjes kunnen weer aan. Vervolgens gaat er in de pit iets mis, maar dat ontgaat de band en zo snel als de paniek begon lijkt die weer voorbij (hoewel er wel een ambulance komt). In ieder geval vliegen er nog genoeg ledenmaten rond bij afsluiters Thrash ‘Til Death en Bestial Invasion.

Living Colour (20:10-21:15)

Een uur en vijf minuten voor Living Colour lijkt op voorhand wat lang. In het verleden heb ik de band wel eens zien freewheelen waardoor de ijzersterke songs wat ondersneeuwden en een set van 65 minuten zou daar misschien toe kunnen uitnodigen. Dat blijkt echter toch wat anders te lopen.

Zonder enige bombarie loopt de soundcheck van de band over in de show wanneer men het funky Middle Man inzet, met slapping bass en een alle kanten uitgierende Vernon Reid die regelmatig van de hoofdriff afstapt om andere sonische universums te bezoeken, waarbij niet iedereen hem kan volgen. De stem van Corey Glover is onverminderd (betonijzer)sterk, maar de zanger is nog wel wat zoekende, ook omdat hij aangeeft zichzelf niet te horen. De freestyle gitaarsolo in de song houdt het midden tussen dansen op het slappe koord zonder gezekerd te zijn en vloeiende hardrock maar blijft juist daarom boeien. De aanwezigen staan er nog wat afwachtend bij, maar het applaus mag er niettemin zijn. Bij de tweede track – ironisch genoeg Go Away – knalt alle elektra voor het geluid eruit. De stagemanager en zijn mensen gaan direct verwoed op zoek naar de kortsluiting. Na een minuut of tien is de malheur verholpen en kan de band verder met de set. Dat doet men niet op de gebruikelijke wijze maar met een cover van Should I Stay Or Should I Go van The Clash gedragen door de machtige stem van Glover en wat rappe punkversnellingen. Als de vraag aan de apparatuur gericht was, is het antwoord: stay, want verdere storingen blijven uit, terwijl het geluid nu ook iets zwaarder lijkt (maar wel wisselend blijft).

Ignorance Is Bliss heeft weer dat wrikkende gitaarwerk, dat doet denken dat Tom Morello wel eens van Reid heeft gehoord, en die stuwende bas, terwijl Never Satisfied vooral draait om – en drijft op – de soul in de stem van Glover. Met Kick Out The Jams wordt al een tweede cover gebracht terwijl men toch een berg aan sterke eigen songs heeft. Misschien dat de band schakelt omdat hij op een zwaarder festival speelt en moeite heeft het publiek mee te krijgen? Wat daar van zij, van mij had een nummer als het prachtige This Is The Life ook wel gemogen. Het neemt niet weg dat het stevig rockt, terwijl Glover alle ergernis over de storing van zich afschreeuwt in een langerekte “Motherfucker!”. In Type laat Living Colour zijn (eigen) ware aard dan toch maar eens zien. Anders dan andere bands is men bij een optreden steeds op zoek naar mogelijkheden om te improviseren en de songs net even iets extra’s mee te geven: soms net even een andere drumfill, dan weer een geïmproviseerd gitaarthemaatje ertussen frotten. Dat maakt dat het soms wat (te?) los klinkt, maar op andere momenten (van magie) kan ik alleen maar met open mond staan kijken, met de verwondering van de roadie van de drummer die voortdurend zit te klappen voor de fratsen van Will Calhoun. Oh, en het is natuurlijk gewoon een bazennummer, net als afsluiter Cult Of Personality dat, in een rechtvaardige wereld, een enorme hit was geweest.

Life Of Agony (21:45-23:00)

Ook hoofdact Life Of Agony doet zijn eigen soundcheck en die wordt best vermakelijk wanneer Walk van Pantera door de speakers klinkt. De altijd enthousiaste Joey Z. kondigt aan pas te gaan spelen nadat de song is afgelopen. Wanneer hij en het publiek het nummer meegezongen hebben, volgt een sardonisch: “Now we’re ready to play”. En klaar zijn ze, niet in het minst Mina die het podium op knalt, doorloopt en bijna tussen de fans gaat staan om iedereen vast te grijpen en vijf kwartier niet meer los te laten. Al aan het einde van opener Through And Through staan de armharen omhoog, omdat het geluid inmiddels goed is, maar ook vanwege de destructieve (vraag maar aan de microfoonstandaard) agressie die Mina vandaag met zich brengt.

De rijen voor me veranderen in een compleet slagveld bij River Runs Red (met aan het einde een ijzingwekkend verstillende gil), terwijl Joey de boel nog eens verder op scherp zet met zijn aanmoedigingen. De springende massa in My Eyes moet vervolgens wel een uitslag op de schaal van Richter geven, terwijl de bluesy zanglijnen van Caputo mooi mixen met de agressie van de heren aan beide zijden. Het klinkt hard, rauw en gevaarlijk zoals rock hoort te zijn.

Scars van de goede laatste plaat gaat gemakkelijk mee in de gekte, waarna met Let’s Pretend een andere emotie de overhand neemt. Het blijft elke keer bijzonder dat Caputo zoveel mensen zo dicht bij haar verdriet laat komen. Het extra rafeltje in de stem en de solo die volgt geven die emoties een plaats ergens voorbij de sterren, ware het niet dat Mina haar teksten de microfoon in huilt en alles weer dichtbij haalt… bergen kippenvel. Mooi ook om te zien hoe Alan Mina daarna even laat lachen.

Tijd voor de beestenriff van Bad Seed (en dus weer een heel andere emotie) en ik begin me af te vragen of de band niet wat veel knallers zo vroeg in de setlist heeft gestopt. Rare vraag: Life Of Agony heeft meer dan genoeg klassiekers, zo blijkt. Niet in het minst het vervolg op River Runs Red, Other Side Of The River! Wat een klapper en wat een mooie extra vocale uithalen. Het is dan al duidelijk dat de band, met zijn songs en zijn energie, de meer dan terechte headliner is van deze eerste Hellmond Open Air.

Na wat rustiger songs als I Regret en Weeds (en wat korte stukjes Walk (Pantera) en Roots (Sepultura), zet de band nog een keer aan voor een River Runs Red-slotoffensief met hardcorekraker Method Of Groove, het onverslaanbare Underground en het (opnieuw) emotionele This Time. Draag mij maar weg!

Deze set van Life Of Agony moet haast wel zijn geweest waarvan de organisatoren droomden toen zij dit festival opzetten: de kroon op een sympathiek, goed georganiseerd, gemoedelijk en muzikaal gevarieerd festival, waarin mensen en muziek centraal staan. Volgend jaar weer? Vraag John Connor anders even om wat ideetjes.

Datum en locatie

13 juli 2024, De Cacaofabriek, Helmond

Foto's:

Indy van Oort, Instagram

Links: