Eerst was daar Southern Death Cult, een gothic band waarvan Ian Astbury van 1981 tot 1983 zanger en frontman was. Toen Astbury en gitarist Billy Duffy daarna de handen ineen sloegen in een nieuwe band ontstond Death Cult (1983) en in 1984 lieten ze nog maar eens een woord vallen: vanaf toen gewoon The Cult dus. Het verklaart de naam van de tour die vanavond de fraaie zaal 013 aandoet: Europa 8424. The Cult is naar Tilburg gekomen om het veertigjarig jubileum te vieren en Zware Metalen is daar graag bij. Redacteur Michiel Hoogkamer neemt de pen ter hand en Elsie Roymans de camera.
Wanneer ik onder een zinderend zonnetje naar de zaal loop, hebben de zwarte shirtjes al bezit genomen van de vele gezellige terrasjes in het centrum van Tilburg. We zien vooral veel AC/DC en Motörhead, maar ook een – toegegeven verdwaald – deathmetalshirt ontbreekt niet. Het laat zien dat de hoofdact van vanavond een vrij breed publiek weet aan te spreken. Een publiek overigens dat ruim tevoren alle kaarten voor de grote zaal van 013 inclusief balkons (en Paradiso een dag later) weet te kopen. Het is duidelijk: er zijn veel mensen die de veertigste verjaardag van The Cult mee willen vieren!
Eerst is daar echter het voorprogramma in de vorm van het Spaanse multi-talent Lys Morke (Irene Talló). Op het eerste gezicht zijn er weinig raakvlakken met zwaar en/of metaal. Eerder in de tour was dat nog anders. Toen opende Jonathan Hultén, die al eerder op Zware Metalen aan bod kwam, zowel solo als lid van gothic-metallers Tribulation. Vandaag wordt eerder elektronisch geopend. Dat neemt niet weg dat de zaal – ondanks of dankzij de fel brandende zon buiten? – al aardig vol is gelopen wanneer Lys Morke om klokslag 20:10 (ik weet ook wel dat de klok dan niet slaat) haar set begint. Op een grote tourkoffer met kleedje staat een laptop, een sample pad voor de drums en nog wat elektronica. Daarachter alleen en in stemmig rood gekleed Irene zelf.
Die opzet is wat gewaagd, maar zeker ook stoer. Na de eerste vocalen hoor ik links van mij iemand een hard snurkgeluid maken terwijl een groot deel van de zaal het gesprek van de dag gewoon voortzet. Lys Morke laat het zich niet raken en blijft gloedvol en sterk zingen, onderwijl een diepte opzoekend die wat aan Massive Attack doet denken. Wel met heftiger samples op soms (toch) zwaar donderende electrobassen. Enerzijds minimalistisch, anderzijds volledig gericht op maximale impact. Aan het eind van de eerste track hoop ik bijna (voor haar) dat ze direct overgaat naar de volgende track, maar hoor: in de stilte volgt toch een voorzichtig applaus. Later wordt de set meer dansbaar, maar wel steeds met een duistere ondertoon, zoals wanneer over de beat een amechtig “Nothing means anything anymore” wordt gelegd.
Het zal niet voor alle verjaardagsgasten zijn weggelegd. In de volgende song zoekt de beat soms zelfs de gabberregionen op, helaas net zonder volledig in het rood te gaan. Het komt inmiddels best aardig binnen allemaal, meer nog wanneer Irene ons bedankt dat we vroeg zijn gekomen “to see my little show”. En dat is best een aardige omschrijving, want ze heeft duidelijk over alles nagedacht. Zo is de lichtshow sober, maar uiterst effectief en best sfeervol met rode accenten en een felle spot. In de cover die volgt, zingt Irene nog eenmaal haar ziel en zaligheid over het publiek uit, om daarna wat meer richting (een gitaarloze) Nine Inch Nails te gaan. Zeker intrigerend, maar de aanwezigen wachten toch vooral op een feestje.
Voordat dat losbarst moet er omgebouwd worden (onder meer door oud-Zware Metalencollega Koen). De DJ concentreert zich vanavond vooral op gothic en wave uit de eerste helft van de jaren ’80 met nummers van Killing Joke (het invloedrijke Eighties!), The Sisters Of Mercy, enzovoort, maar dat is niet wat hoofdact zal doen: er moet een verjaardag gevierd worden en dat betekent een carrière-overzicht.
The Cult is door de jaren heen een van mijn favoriete bands gebleven. Tegelijk is het moeilijk om uit te leggen wat de band nu zo aantrekkelijk of goed maakt. Dat is deels omdat het geluid van de band niet altijd hetzelfde is geweest en, zeker in de jaren ’80 en het begin van de jaren ’90, soms meebewoog met de ingehuurde producer. Begonnen met een flinke scheut wave en gothic op Dreamtime en Love werd die door AC/DC-fan Rick Rubin voor Electric (1987) zonder pardon de nek omgedraaid voor een – je raadt het niet – veel directer geluid. Hoor dat verschil eens tussen Electric en de later alsnog als Peace uitgebrachte pre-Rubin versies! Een plaat later maakte Bob Rock de band een heuse stadionrockact met het machtige Sonic Temple. Maar in al die wijzigingen bleven de herkenbare snik en soms vol huilende stem van Ian Astbury, dat scheurende gitaargeluid van Duffy en de altijd pakkende melodieën, zelfs als de heren in 1993 met The Witch (weer de toen nog compromisloze Rubin) de elektronische kant opgaat. Een goede song blijft in alle genres overeind! Net als The Cult zelf.
Maar eerst moeten het podium, de instrumenten, de microfoonstandaard en de eerste rijen van de zaal (kennelijk) gezegend worden met een goede dosis wierrook. Het is gelijk een test van het brandalarm van de zaal dat daadwerkelijk kortstondig afgaat voordat de band opkomt. Het applaus is direct groot, maar nog niet zo oorverdovend als de luchtlagen verscheurende eerste aanslagen van Duffy op zijn gitaar. Net als bij eerdere optredens verbaas ik me erover hoe hard zijn bluesy en schurend rockende geluid binnenkomt. We zijn nu ook muzikaal onderweg (met) In The Clouds van Pure Cult: The Singles 1984-1995. Astbury, tamboerijn in de hand, lijkt zich meer dan een aantal jaren geleden te concentreren op zijn zanglijnen en dat geeft de burger moed. Een verbeten solo van Duffy jaagt de temperatuur op deze toch al zomerse dag nog maar eens wat verder de hoogte in, terwijl de mondhoeken goedkeurend omlaag gaan als de zware riff weer overneemt. Al die tijd klettert de bas als een bezetene en nu al is daar het besef dat je een live-ervaring als deze nooit helemaal kunt nabootsen in je huiskamer.
Alsof de band er geen twijfel over wil laten bestaan dat Beyond Good And Evil (2001) toch wel een heel sterk rockend album is, wordt opgevolgd met het machtige Rise, gedragen door het “It’s the way that you feel, It’s the truth in your eye, cause you’re up against the world and still you rise”. En zoals dat hoort bij een verjaardag trakteert Duffy terloops even op weer zo’n memorabel lopend gitaarthemaatje. Astbury lijkt zijn vocalen wat lager in te zetten om ze vervolgens tot een prima eind te brengen. Dat einde is overigens maar weer eens een kakenbrekende gitaarriff. Baldadigheid ten top hier, ook bij Astbury die iemand uit het publiek uitkiest om een stoer staargevecht aan te gaan, maar dan toch in de lach schiet.
De fan van het oude werk die (heel misschien) nog wat op zijn honger bleef zitten, wordt in swingende beweging gezet door de korzelige riff – stijl AC/DC – van Wild Flower van de altijd stoïcijns kijkende Duffy. De referentie naar de Australiërs maakt gelijk duidelijk van welk album deze song komt. Onder de meer metalen solo blijft de bas lekker doorknotteren (copyright Joris) en timmert oud-Testament drummer John Tempesta noest weg zodat ook in deze momenten de energie nooit verdwijnt. Na het opnieuw dansbare Star maken we een sprong naar 2022 (“we’ll be jumping around in time”) met Mirror van de tot nu laatste plaat Under The Midnight Sun. De song laat Astbury horen met de weemoed van de man die terugkijkt op zijn leven met spijt dat hij de voorbij vliedende tijd niet heeft kunnen vastpakken. Het is een emotie die hem inmiddels past, zo blijkt wanneer hij volledig gaat voor zijn zanglijnen met alle bombast die hij in zijn stem kan vinden terwijl de gitaar achter hem zachtjes weent. Oh, en Astbury wil graag dat je Under The Midnight Sun hoort: “If you haven’t heard it yet, go on Spotify. Fuck it!“.
Na deze mijmering die ook bij een belangrijke verjaardag hoort, moet het feest weer opgepookt worden. Daarvoor is nauwelijks een betere track denkbaar dan het eerder genoemde The Witch. Zware dansbassen en drums pakken stuiterend de voorgrond maar altijd inventieve Duffy pakt daarachter zijn rol toch wel. Heel soms vraag ik me af hoe ver The Cult had kunnen komen als deze hernieuwde samenwerking met Rubin was voortgezet. Voor de aanwezigen vanavond is dit in ieder geval een van de meest gevierde songs: “Everybody needs a savior”.
Toen ik bij 013 aankwam, zag ik een tourbus van de maatschappij Phoenix staan, laat dat nummer (nu vooruit: The Phoenix) vanavond ook voorbij komen met daarin verwerkt een korte bas- en drumsolo steeds onderbroken door felle gitaaraanslagen. En nu we toch diep de jaren ’80 induiken: met Resurrection Joe wordt een van de eerste nummers gebracht die Astbury en Duffy samen schreven: vanuit het niets. Je zou het de leeftijd niet geven, want hoewel er zeker die jaren ’80 gothgevoel in ligt, heeft de song ook rave-achtige kwaliteiten. In zekere zin was The Cult op momenten zijn tijd dan ook ver vooruit, nu ja, misschien met uitzondering van de tekst dan. De aanmoediging van Astbury dat hij gaat zitten als we niet dansen is dan ook volslagen overbodig.
Zitten gaat hij overigens toch voor een fraaie akoestische versie van Edie (Ciao Baby). Waar Astbury zijn zanglijnen hier in het verleden nog wel eens ietwat wilde afraffelen, brengt hij de song nu met overgave en doorleefde stem. Voor het eerst vanavond sta ik met kippenvel tot aan mijn kruin. Alleen al deze uitvoering maakt de reis van meer dan drie uur waard. Na dit rustpuntje schakelt de band naar het grote geluid van Sweet Soul Sister. Opnieuw laat Duffy horen dat hij de snaren van zijn gitaar ’s nachts laat weken in een mengsel van blues en scherpe rock en waar de zaal bij Edie liever de adem inhield, wordt nu uit volle borst mee gezongen. Daar is het nummer natuurlijk ook voor geschreven dus dat treft! Hier knijpt Astbury zijn zanglijnen overigens wel ietwat af, maar dat is niet nieuw en we vergeten het op slag wanneer zijn partner in crime de zaal weer optilt voor een wilde vlucht en Astbury zelf een stukje Cold Turkey (John Lennon) inweeft.
Diverse kijkers van de openingsceremonie van de Olympische Spelen zullen een probleem hebben met Lucifer waarbij de zanger zich met zijn handen wat duivelshoorns aanmeet. Tegelijkertijd lijkt hij zich verder en verder op te peppen want met zoveel overgave als hier hebben we hem eerder wel, maar niet heel vaak gezien. Daarbij wijst Duffy hem met zijn kronkelende gitaarwerk de weg. Na zijn laatste aanslag lijkt hij zelfs een soort “yes!”-gebaar voor zichzelf te maken. Ging eerder het brandalarm af, nu roept (vooruit zingt) de hele zaal “Fire” (Woman), zo massaal zelfs dat Astbury zijn oortjes maar even uitdoet om alles goed in zich op te nemen.
Met Rain duiken we opnieuw de waveperiode in. Een teken voor Astbury om zijn (wilde) haren los te gooien. De wat meer aarzelende donker warme riff uit de iconische witte gitaar past bij de beelden die de tekst voor het geestesoog doet verschijnen: “I’ve been waiting for her, for so long”. De band heeft bijna moeite om over het woord voor woord meezingende publiek heen te komen maar dan is er altijd nog die gitaar van Duffy die overal dwars doorheen snijdt met maar weer eens een vlammende solo uit het nog door hem te schrijven voorbeeldessay “hoe rock ik met emotie”. Dezelfde klasse en sfeer ligt opgesloten in persoonlijke favoriet Spirit Walker. Waar de mondhoeken eerder naar beneden gingen gaan ze nu omhoog in een gelukzalige glimlach. “Let it be beautiful when I sing the last song”.
Mooi is het zeker, maar nog niet het laatste nummer, want met een lach stelt Astbury ons gerust: “There is more”. More is in dit geval allereerst het stevig rockende Love Removal Machine. Astbury, die zijn tamboerijn aan een gelukkige bezoeker toevertrouwt, blijft wat onberekenbaar (en belichaamt zo het gevaar dat bij rock hoort). Hij richt zich tot iemand voor het podium: “Can you please stop taking pictures for one minute?!” en “Behind the camera you’re dead. We love you and we want your energy”. Ik kan alleen maar hopen dat het niet onze fotograaf is die ervan langs krijgt.
De pauze naar de toegift is kort, zodat het door Astbury genoemde energieniveau in de zaal hoog blijft. Brother Wolf, Sister Moon wordt ingezet en is voor mij het hoogtepunt van de avond. Nog een keer wordt diep ademgehaald om alle emoties de ruimte te geven. Een rustig gitaarintro leidt gedreven zangpartijen van Astbury in. Ik heb best van concerten van The Cult gezien en heel wat liveopnamen gehoord (en ik weet ook wel dat hij ondersteund wordt door wat galmeffecten) maar van de inleving waarmee Astbury de song vanavond brengt, kan ik alleen maar stil worden. De majesteitelijke gitaarlijnen versterken dat gevoel.
Maar een feest moet natuurlijk worden afgesloten op een “high”. Cue voor She Sells Sanctuary met die iconische riff gevolgd door swingende bas en drums. Dans, rock en wave zijn misschien wel nooit beter samen gekomen dan in deze song. Tot op de gang wordt gedanst en gezongen. Het blijft fijn om deze live te horen als bevestiging dat er nog genoeg goeds in de wereld is en dan volgt nog één keer die riff om het feest compleet te maken. Astbury stelt de band nog even voor en kondigt aan dat we elkaar volgend jaar mogelijk weer zien, op een festival ofzo. Ik vermoed dat dat niet Pinkpop zal zijn, hoewel de band vandaag relatief kort speelde. Hoe dan ook, ik kijk er alvast naar uit.
Datum en locatie
5 augustus 2024, 013, Tilburg
Foto's:
Elsie Roymans – Website, Facebook en Instagram
Link: