Jon Lord: het orgel als aanvalswapen

Zoals iedereen ondertussen al wel weet, ligt het livegebeuren dezer dagen compleet stil. Helaas, zeg maar. Dat betekent echter wel dat uw geliefde redacteurs extra tijd hebben om zich aan andere dingen te wijden. Terugblikken op de carrière van helden uit ons geliefde genre is er daar een van. Vandaag is het de beurt aan Jon Lord die deze week, alweer acht jaar geleden, het tijdelijke voor het eeuwige wisselde.

John (Jon) Douglas Lord wordt geboren op 9 juni 1941 in het Engelse Leicester. Op zijn vijfde begint hij lessen klassieke piano te volgen, vooral onder invloed van zijn vader: een saxofonist. Zo leert hij componisten als Bach kennen, die een levenslange invloed in zijn werk zal uitoefenen. In de jaren vijftig komt Lord onder de invloed van bluesmuzikanten als Jimmy Smith, Jimmy McGriff and ‘Brother’ Jack McDuff. Als hij wat later ook nog pioniers als Jerry Lee Lewis en Buddy Holly ziet optreden staat het voor hem vast: hij moet en zal een Hammondorgel kopen. Bovendien combineert hij die met een Leslie-versterker, heel erg trendy in de jaren ’60. Vooral de band Vanilla Fudge wordt bekend omwille van deze sound. De eerste groep waarin Jon Lord een rol speelde was The Bill Ashton Combo. Dat zal hij drie jaar volhouden tot hij in 1964 de orgelpartij inspeelt op You Really Got Me, een grote hit van The Kinks. Merkwaardig hierbij is wel dat Lord vermeld staat in de credits van de song, maar dat zanger Ray Davies later zal beweren dat het niet Lord maar Arthur Greenslade was die de partij inspeelde.

De volgende drie jaar speelt Lord bij verschillende groepen. Zo is er The Art Wood Combo (het latere The Artwoods) dat mee de lijnen uitzet waarop andere succesformaties zullen verder bouwen. De bekendste volgelingen zijn The Spencer Davis Group, met de toen nog compleet onbekende Steve Winwood op orgel. Lord richt ook de Santa Barbara Machine Head op, samen met Ronnie Wood (nu van The Rolling Stones). Lang houden ze het echter niet vol en Lord stapt over naar The Flowerpot Men.

Het is in 1967 dat de basis van een legende wordt gelegd: Lord ontmoet Ritchie Blackmore. Wat later komen ze bij Roundabout terecht, waar ook Ian Paice het gezelschap vervoegt op drums. Een jaar later wordt de naam gewijzigd in Deep Purple. De Mark I-bezetting krijgt het gezelschap van Nick Simper als bassist. Rod Evans sluit zich bij de groep aan als zanger. Al heel snel valt het orgelgeluid van Lord op. Hij gebruikt niet langer een Leslie-versterker maar sluit zijn Hammond-orgel via een distortion aan op een Marshall-rack. Het resultaat is fenomenaal hard en stelt hem in staat te duelleren met de gitaar van Ritchie Blackmore. Heel vaak gebruikte hij daarbij ook stukjes klassieke muziek. Eén van de eerste voorbeelden hiervan is Anthem, van het album  The Book of Taliesyn (1968). Ondertussen gaat het wat rommelen bij Deep Purple en worden Simper en Evans vervangen door Roger Glover en Ian Gillan. De meest epische Deep Purple-bezetting is geboren. Deze nieuwe bezetting (Mark II) valt samen met wat misschien wel Lords grootste verwezenlijking kan worden genoemd. In 1969 voert Deep Purple Concerto For Group and Orchestra op in The Royal Albert Hall.

Lord sloot hiervoor een deal met Blackmore; hij kreeg zijn klassiek geïnspireerde opvoering en Blackmore kreeg de leiding over het eerstvolgende rock-album van Deep Purple: Deep Purple In Rock. Ook hier was de invloed van Lord vrij duidelijk. Wie kent er niet de orgelintro van Child In Time? Al is de teneur in dat nummer nog redelijk beheerst, in latere songs zal Lord al zijn duivels ontbinden. Neem bijvoorbeeld in Smoke on the Water en Space Truckin’, en zeker ook de orgel solos in Highway Star, Pictures of Home en Lazy. Het beste voorbeeld van de zware bombastische sound van Lord is het live-album Made in Japan.

Live kan het allemaal al wel eens doorslaan, zoals Lord later zelf zal toegeven. Midden jaren zeventig stonden de heren van Deep Purple niet zelden onder invloed op het podium en werden er ellenlange improvisatiesessies gespeeld van hun nummers. Er bestaan versies van Space Truckin’, een nummer dat op Made In Japan toch al vlot twintig minuten haalt, die tot ruim dertig minuten duren. Daarbij moet wel gezegd worden dat Lord zich dan al wel eens beperkt tot het minutenlang ingedrukt houden van een toets. Hij zal later verklaren dat zoiets ‘leuk’ was.

Naast zijn reguliere werk bij Deep Purple blijft Lord ook klassiekere werken componeren, zoals zijn Gemini-suite (1971) die zowel met Deep Purple als met klassieke orkesten werd uitgevoerd. Veel klassieker nog is Sarabande (1975).

De meest legendarische jaren van Deep Purple zijn echter voorbij en Gillan en Glover verlaten de band. David Coverdale en Glenn Hughes vervangen hen en vormen zo de Mark III-versie van Deep Purple. Na het verschijnen van de albums Burn en Stormbringer zit het er echter wel op voor de band. Purple houdt er (voorlopig) mee op. In 1978 richt David Coverdale een nieuwe, bluesy band op: Whitesnake. Groot is de verbazing als iets later Jon Lord en Ian Paice toetreden. Lord speelt een veel bescheidener rol in deze band. Hij zal er later over zeggen dat hij niet veel meer dan een ‘halo’ toevoegde aan de nummers. Toch kan worden gezegd dat zijn bijdrage in nummers als Here I Go Again (de versie van 1982, niet die van 1987) en Wine, Women and Song zeer wezenlijk is.

Maar Whitesnake blijft een vrij onstabiel vehikel met een komen en gaan van muzikanten. Bovendien is iedereen, buiten Coverdale, zwaar onderbetaald. In 1984 geeft Lord er de brui aan. Hij keert terug naar het moederschip: Deep Purple. De Mark II-bezetting komt weer bij mekaar en levert Perfect Strangers af. Niet meteen Purple‘s  beste plaat, maar wel eentje waar het orgelwerk prominent op aanwezig is. Het openingsnummer Knocking at Your Back Door behoort trouwens tot Lords meest heftige werk ooit. Lord zal nog achttien jaar bij Deep Purple blijven spelen en nog vijf albums met de band opnemen. Maar in 2002 heeft hij er genoeg van en verlaat voorgoed de groep. Wel in alle vriendschap, want hij schenkt zijn opvolger, Don Airey, zijn legendarische orgel uit de gloriejaren.

Jon Lord houdt zich vanaf dan alleen nog maar bezig met dingen die hij zelf leuk vindt, hoe maf ze soms ook zijn. Wat te denken van het nummer The Sun Will Shine Again dat hij schrijft voor Anna-Frid Lyngstad, u misschien wel bekend van ABBA?

In 2011 is er sprake WhoCares op te richten, een supergroep die naast Lord ook Ian Gillan, Tony Iommi, Mikko Lindstrom, Jason Newsted en Nico McBrain zal bevatten. Ze brengen een eerste single Out Of My Mind uit, die veel belooft voor de toekomst. Een toekomst die er voor Lord niet neer inzit want datzelfde jaar wordt er bij hem pancreaskanker vastgesteld. Het jaar daarop, op 16 juli 2012, sterft Jon Lord op 71-jarige leeftijd in Londen.