Bongzilla, Sons Of Otis, Dopethrone en Throw Me In The Crater in De Helling

Met het rondtoeren van Bongzilla, Sons Of Otis en Dopethrone hangt er een groene waas over Europa. Drie stoner-/sludge-/doombands die de wietverering tot een kunst lijken te verheffen, maken meerdere stops in Nederland. Zware Metalen-redacteur Pim Kastelein kiest voor de etappe in De Helling te Utrecht en haalt voor de gelegenheid zijn shirt van 2001: A Space Odyssey maar uit de kast. Fotograaf Ruben Verheul sluit aan om dwars door de rookwalmen heen te schieten. Aanvankelijk lijkt er onder de drie bands niet een onbetwiste headliner te zijn, maar de fratsen die Bongzilla uiteindelijk uit zal halen, doen anders concluderen.

Om een internationaal pakket af te toppen, wordt het lokale Throw Me In The Crater nog even op de line-up geplakt. Een kwartier later dan gepland (een aantal bands stonden vandaag lange tijd in de file) vult een imposant zestal het bescheiden podium van De Helling. Een doffig geluid zorgt ervoor dat de inzet van de sampleman volledig aan me voorbij gaat en pas in de staart van het optreden opmerkbaar wordt. Wat wel doordringt zijn dikke grooves die dankzij de keelschreeuw van zanger Ash Spitter best hardcore overkomen (denk aan Hang The Bastard bijvoorbeeld). De manier waarop de microfoon vastgehouden wordt, ver van de mond en dicht bij het draad, en de gruizige gitaartuning onderstrepen die vergelijking. Bij de rechtdoorzee beukende breaks durf ik zelfs Pulling Teeth aan te halen, al is het totaalbeeld onmiskenbaar doom en sludge. Het ontbreekt dan echter aan een zekere dosis aanstekelijk vernuft om de meer uitgesponnen nummers van begin tot eind interessant te houden. Maar om nou te zeggen dat Throw Me Into The Crater hier teleurstelt, zoals de band van tevoren op sociale media beloofde, is zeer voorbarig. Daar komen de in helrood licht gehulde, stekende gitaarslagen en maniakale vocalen tijdens de snellere tempi te hard voor aan.

Soms lijkt het een ongeschreven regel te zijn dat de betere stonermetalbands een trio zijn, en met Dopethrone lijkt dat wederom het geval. Op de tourposter staan deze Canadezen als tweede weergegeven, maar vanavond wordt omgewisseld met Sons Of Otis zodat die band een langer optreden neer kan zetten (al komt daar door de tijdschemaproblematiek niet heel veel van terecht). Dopethrone is echter niet afhankelijk van een toebedeelde speeltijd en zet een aanstekelijk onbezorgd optreden neer. Reeds een decennium lang bestookt het de wereld met als sludgetonen vermomde, vertraagde bluesriffs en een imposante verzameling aan punnerige drugsreferenties. Er wordt wel eens beweerd dat de band elementen van black metal in haar geluid incorporeert, maar die raspende strot van gitarist Vincent Houde is gewoon het product van door whiskey en rook kapotgevreten stembanden. De aangedikte grooves beuken ongecompliceerd vooruit zoals Conan dat ook kan en het geheel is zo vet als een over verkoolde spareribs gegoten klodder barbecuesaus. Perfect voor deze zomerse avond, wiens hitte deze op een industrieterrein gelegen schoenendoos is binnengetreden.

Nieuw gerekruteerde drummer Shawn, met ontbloot bovenlichaam, wittig hamsterbaardje en plezierige grimassen, is al helemaal gesynchroniseerd met de frequenties van Dopethrone. Het drietal vertelt nog geen tijd gehad te hebben om een coffeeshop op te zoeken, maar dat maakt het optreden er wel energieker en dynamischer op. Toch gaat Dopethrone naarmate de set vordert steeds meer vervelen, wat te wijten valt aan het feit dat de gitarist en bassist dezelfde partijen spelen. Voorman Vincent komt met zijn ongewassen dreads die over een viezig jack met Eyehategod-patch op de rug hangen in de buurt van de verkreukelde verschijning van ‘Dixie’ Dave Collins, maar de daadwerkelijk geschifte podiumfratsen van Weedeater ontbreken. De referenties aan een scala van harddrugs ten spijt, niemand staat hier zo verknipt over het podium te zwalken als de Weedeater-bandleden tijdens de integrale opvoering van God Luck And Good Speed op de afgelopen Roadburn-editie. Gelukkig is er in de staart nog een opleving, want Scum Fuck Blues krijgt veel bijval, alsof iedereen sinds het begin op dit nummer gewacht heeft, en ook de ZZ Top-cover Tush (de lezer mag zelf raden wat de vervangende titel is, tip: hij begint met een ‘k’) valt in de smaak.

Wederom een drietal op het podium, ditmaal Sons Of Otis. Inmiddels ben ik aardig murw gebeukt door de lompe riffs van de twee voorgaande bands en ik merk dat naarmate de avond vordert, de impact van de gitaarriffs steeds meer op me afneemt. Wanneer geopend wordt met een aantal relatief korte en simpele nummers belooft het een lang optreden te worden. De band trekt ook minder bekijks en staat ogenschijnlijk losgekoppeld en gedesinvesteerd op het podium. Dit levert geen in het oog springende verschijning op en de lange stemstiltes tussen de nummers door maken niets goed. Dan slaat het optreden echter volledig om wanneer een jammend ritme aangenomen wordt. Waar de achter de microfoon geplaatste galm aanvankelijk stoort, wordt de meditatieve repetitie van de muziek benadrukt. Beide gitaristen spelen hun eigen partijen en zijn het transportmiddel voor een psychedelische trip door de ruimte. Tijdens de ingetogener jamstukken wordt de genialiteit van een band als Sleep benaderd en de eerder betichte saaiheid komt ineens in het licht van gimmickloze bekwaamheid te staan. In muzikaal opzicht is de lat vanavond zo hoog niet gelegd en die ene jam was nodig om van mij een zoon van Otis te maken. De opvolgende, riffcentrische nummers luisteren heerlijk weg en daarom is het jammer dat Sons Of Otis door de opgelopen vertraging geen langer optreden kan weggeven.

Wat aanvankelijk begint als een doorsnee optreden zal steeds meer uit de hand lopen. Bongzilla heeft namelijk schijt, Bongzilla is namelijk schaam-te-loos. Lange tijd heeft deze stonersludgeband geen album uitgebracht, maar het is nog steeds een publiekstrekker. Althans, het trekt een hoop nieuwsgierigen. Je kan je namelijk afvragen hoeveel van de initieel aanwezigen zich bewust waren van de opgave die Bongzilla zou worden. Maar goed, laten we bij het begin beginnen. Gedompeld in een waas van toepasselijk lichtgroene verlichting en podiumrook betreden de bandleden het podium, waarbij het dragen van een truckerpetje een inwijdingsritueel lijkt te zijn waar alleen drummer Magma onderuit gekomen is. De wispelturig vloeiende riffs worden met dezelfde misantropie gebracht als Eyehategod en de onverstaanbare, raspende vocalen met over de ogen getrokken petkap. Bongzilla heeft geen plan voor een setlist en vraagt aan het publiek of er nieuwe of oude nummers gespeeld moeten worden (voor zoverre er sprake kan zijn van nieuwe nummers).

Dan het verlossende moment: een joint gaat rond en de zanger van Dopethrone betreedt het podium. Na een ingelaste rookpauze wordt de spliff uitgespuugd en wordt door beide zangers de typerende Skeletonwitch-krijs de microfoon in gezonden. Op hetzelfde moment heeft Bongzilla weinig aandacht voor het publiek en besluit de nummers naar believen te rekken. Ergens is het onprofessioneel te noemen, maar het geeft het optreden het gevaarlijke randje dat bij de voorgaande ontbrak. Drummer Magma faciliteert, nadat hij met boze ogen door gitarist Spanky aangestaard wordt, een harde groove en beantwoordt met een eveneens woedende blik door uitdagend zijn drumstokken uit te steken. Tijdens dit ritueel staat de band afgezonderd in zijn eigen cirkel en daarom smaakt de losbreuk met de rug naar de zaal toe des te beter. Dit is de je ne sais quoi die gelijkend klinkende riffs toch harder doet over komen. Er wordt met Salvation en Grim Reefer gevierd dat de muzikanten een dosis G-13 cannabis bemachtigd hebben en naarmate het optreden vordert, zwalkt aanvoerder Muleboy steeds meer over de planken. Als een idiosyncratische, geheugenloze trend met Korsakov beginnen losstaande nummers samen te smelten.

Aan het wegdruppelende publiek te zien is dit lakse machtsvertoon niet voor iedereen weggelegd, maar de liefhebber smult. Aanvoerder Muleboy trekt gretig vier opeenvolgende hijsen van door het publiek aangereikte joints en de muziek wordt gereduceerd tot randprogramma. Het wordt echter nooit te gezapig; altijd is er tussen de vertroebelingen en pauzes een overweldigende terugval te vinden. Beide gitaristen bedden tussen de rommeligheid met hun eigen partijen een fijne nuance in en voelen elkaars intoxicatie perfect aan. Telkens weer wordt begonnen met een eenzame melodische riff en aaiende drums, waarna de versterking invalt en de onbeduidende krijsen door de zaal vliegen. De willekeurig gekozen nummers voelen aan als één lange improvisatie en eisen steeds meer slachtoffers. De schoonheid is dat Bongzilla steeds meer gedreven speelt naarmate de wietinname stijgt en de aanwezigen afdruipen. Tachtig minuten lang, tot half twaalf ‘s nachts, wordt tot ruim over de toebedeelde speeltijd op compleet stoïcijnse wijze De Helling vakkundig leeg gespeeld, en achteraf blijven de vier bandleden het langste voor het complex staan om geanimeerd de drugsconsumptie voort te zetten. Baas boven baas.

Foto’s:

Ruben Verheul (Wishful Doing)

Datum en locatie:

2 juli 2018, De Helling, Utrecht

Link:

De Helling