Heavy Metal in Baghdad
Vice Films, 2007
Metalliefhebbers bekijken zichzelf graag als een ras apart, en worden ook dikwijls zo bekeken. Het is een groep waar je toe behoort, een subcategorie, verbonden door een houding, verbonden door muziek. Niet alleen een bepaald geluid verbindt hen, ook de beleving van het leven zelf. Vooral de uiting die ze geven aan vooral negatieve emoties en denkbeelden en de manier waarop, definieert hen/ons. Metalheads klagen soms over intolerantie en onbegrip, zelfs in ons “flexibel-denkend”-Westerse maatschappij (tussen grote haken). Maar hoe zit dat in een maatschappij die leeft in angst, die gedomineerd wordt door oerconservatief denken, die leeft in terreur en willekeur? De film Heavy Metal in Baghdad haalt de media (en werd ook meermaals bekroont) omwille van de groep en de situatie. Het gaat niet puur over Acrassicauda, de eerste en enige metalband uit Irak, maar ook over het feit dat gepassioneerde zielen, met een drang naar “vrijheid”, vastzitten in een dubbelgeïsoleerde wereld. De wereld vol oorlog buiten en binnen zichzelf, en zowel intern als extern zitten ze gevangen. Sociologisch, psychologisch en filosofisch is het een ‘been there done that’ film, maar dergelijk thema slaat altijd aan. Het vechten van individuen voor hun passie en overtuiging, ook al is het naïef, onzinnig en irrationeel, zelfs al is is het flirten met de dood. Want metal in Irak is niet levensvatbaar, zowel letterlijk als figuurlijk.
De film is in zogenaamde Gonzo-stijl gemaakt. De Canadese “verslaggever” neemt actief deel aan de film. Hij heeft dan ook een hart voor heavy metal, en is door de jaren heen bevriend geraakt met de band. Zonder te idealiseren lukt het hem om in een beschrijvende stijl een mooi chronologisch verhaal te maken van de verschillende fasen die de band meemaakt door de oorlog heen. Je krijgt een beeld vanaf het Irak aan de val van Saddam, de herinneringen die de band ophaalt aan de periode tijdens zijn regime, en de anarchistische toestanden na de val. De film is totaal niet politiek getint, integendeel, de band ontkracht alle berichtgevingen die er op wijzen dat de chaotische toestanden in het land te maken hebben met zogezegde spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen. Ali Baba is weg, maar de 40 rovers zijn er nog.
Een belangrijk onderwerp in het verhaal is de drang naar het organiseren van optredens, en de moeilijkheden die dat met zich meebrengt. Tijdens de periode van Saddam was het nog voldoende dat ze een nummer opdroegen aan de tiran, maar daarna werd het veel moeilijker. Niet alleen de bedreigingen rechtstreeks aan het adres van de band, omwille van hun Westers gedrag (Slipknot en Slayer-shirts, Dimmu Borgir symboliek, lang haar en de Engelse taal zijn des duivels, headbangen is een Joods ritueel, …), ook de algemene toestand van wetteloosheid, constante geweldplegingen en aanslagen komen in beeld.
De documentaire toont ook hoe de band na een periode van niet met elkaar in contact te zijn gekomen terug samenkomt in ballingschap in Syrië, hoe hun eerste demo wordt opgenomen, hoe hun geluk niet op kan bij een geslaagd optreden, hoe ze verscheurd worden tussen hun dromen en hun Irakese afkomst. Tussen het gaan voor hun muzikale dromen en de families die zijn achtergebleven. Tussen hun gemiste jeugd, tussen het leger en het terrorisme. Het is een verhaal dat naast de “metalhead forever” clichés vol zit van echte passie voor de muziek, en spirit en de wil die leeft bij deze mannen. Dat maakt het ook echt de moeite om de film te bekijken, vooral als je zelf ook die metalvibe bezit.
En om het verhaal nog wat mooier te maken kun je
hier lezen hoe het met de band staat. En tussen haakjes: de muziek valt best goed mee!
Links: